De cultureel en administratief onafhankelijke regio Ladakh (La-Dags, 'land van de hoge bergpassen'), dat ook wel omschreven wordt als Klein Tibet of het laatste Shangri-La, is een van de laatste enclaves van het mahayanaboeddhisme dat bijna duizend jaar de belangrijkste religieuze stroming was, maar dat in Tibet nu wreed onderdrukt wordt door de Chinezen.
Behalve vlak bij de grensovergang naar Kasjmir zijn de symbolen van het boeddhisme overal zichtbaar. Aan de huizen hangen bijvoorbeeld veelkleurige gebedsvlaggetjes, en bij de ingang van de kleinste gehuchten staan gebedswielen en gebleekte chortens (het regionale equivalent van stoepa's).
Gompa of klooster
Veel mysterieuzer echter zijn de middeleeuwse kloosters van Ladakh. Deze gompa's op hoge rotsen en steile kliffen zijn zowel schatkamers van oeroude wijsheid als hedendaagse gebedshuizen. De sombere ruimtes en rijk versierde altaren herbergen opmerkelijke kunstschatten: enorme koperen boeddha's, thangka's, antieke Tibetaanse manuscripten, vreemde muziekinstrumenten en muurschilderingen van angstaanjagende tantrische goden.
Ladakh is de meest afgelegen en dunbevolkte streek van India, en bestaat uit een soort hooglandwoestijn, ingeklemd tussen het Karakoramgebergte en de Grote Himalaya, met ontelbare scherpe pieken en bergkammen.
Vallei rond Leh
De meeste kloosters liggen in de Indusvallei, bij de hoofdstad Leh. De sfeervolle plaats in een prachtige omgeving met vele hotels, guesthouses en restaurants, was een halteplaats op de oude zijderoute en vormt een ideale basis voor tochten in de omgeving.
Ten noorden van Leh, aan de andere kant van de hoogst berijdbare pas ter wereld, Khardung La, ligt de Nubravallei, waar de glooiende duinen een sterk contrast vormen met het Karakoramgebergte. Met een vergunning is het mogelijk de wildernis rond het meer van Tso Moriri in Rupshu, ten zuidoosten van Leh te bezoeken, en om een glimp van Tibet op te vangen vanaf de oevers van Pangong Tso, in het uiterste oosten van Ladakh.
Ten westen van Leh, voorbij de winderige Fatu La en Namika La, richting het moslimdistrict Kargil, neemt het aantal boeddhistische gebedsvlaggen steeds verder af. De tweede stad van Ladakh, aan het begin van de Suruvallei, ligt halverwege de route vanuit of naar Srinagar, en is de halteplaats voor Zanskar: de enorme wildernis in het uiterste zuiden van de staat, op de grens met Lahaul in Himachal Pradesh.
Geen moesson
Omdat Ladakh buiten het moessongebied ligt, valt er vooral in de dalen weinig sneeuw en nog minder regen (amper honderd millimeter per jaar). Alleen de meest zuinige methodes volstaan om de zanderige bodem, die gedurende acht maanden per jaar stijf bevroren, en de andere vier maanden zeer heet is, te beplanten.
De opwarming van de aarde heeft de laatste jaren tot drogere winters met extreem weinig sneeuw en daardoor minder smeltwater geleid, waardoor landbouw en irrigatie verder onder druk zijn komen te staan en de vrees voor droogte groot is.
Manali
Twee belangrijke hoofdwegen verbinden Ladakh met de rest van India: de legendarische weg van Srinagar naar Leh, en de route vanaf het bijna 500 kilometer zuidelijker gelegen Manali. Deze twee wegen, plus de weg van Kargil naar Padum in Zanskar, verbinden het merendeel van de grotere nederzettingen van Ladakh met de hoofdstad.
Busdiensten over de hoofdweg door de Indusvallei zijn frequent en betrouwbaar, maar nemen richting Leh wel in aantal af. Om de kleinere valleien en dorpjes te bezoeken is het makkelijker om in Kargil of Leh een jeep-taxi te huren, een Gypsy of een Tata Sumo bijvoorbeeld. Een alternatieve, en meer traditionele manier om de regio te verkennen, is vanzelfsprekend te voet.